Ecce homo

Auteur: Gepubliceerd op: 
Doc-column

Meneer De Jong is het type patiënt dat je het liefste mijdt. Een zonderlinge man, die leeft op een woonark zonder elektriciteit. Hij wast zich in de sloot waarin zijn ark ligt. Hij rookt en drinkt zijn maandelijkse uitkering binnen drie dagen op. De rest van de maand laaft hij zich aan de forse hoeveelheden oxycodon die hij om onduidelijke redenen voorgeschreven heeft gekregen.

Hij is nu bij ons vanwege een chronisch subdurale bloeding, opgelopen door het vele vallen. Met zijn hele hebben en houwen is hij de afdeling opgekomen. De tweede set kleren die hij bezit, is in een muf ruikende slaapzak opgerold. Hij kreeg een eenpersoonskamer vanwege de penetrante lucht die hij verspreidt. Vanwege de bloeding heeft hij hoofdpijn, moeite met spreken en balansproblemen. Via een boorgat hebben we bloed weg laten lopen en een drain geplaatst, die de volgende dag werd verwijderd. Het lopen en praten gaat een stuk beter na de operatie. Toch blijft hij maar klagen over hoofdpijn, waar hij meer pijnstilling voor wil hebben. “Anders maak ik er een einde aan dokter, hier valt niet mee te leven.”

Omdat er geen neurologische uitval is en hij verder goed opknapt, wordt het afgedaan als grootspraak van een verslaafde die op zoek is naar meer dope. Geregeld scheldt hij de verpleging de huid vol. De psychiatrie wordt erbij gevraagd, verder wordt de man zoveel mogelijk met rust gelaten. Totdat er na drie dagen een scan van zijn hoofd wordt gemaakt. Hier wordt veel intracranieel lucht gezien, waarschijnlijk opgelopen tijdens de operatie. Opeens is zijn hoofdpijn te verklaren.

Mevrouw De Vries is het type patiënt dat je wel graag op je afdeling wilt hebben. Vriendelijk, nooit klagend, hard werkend aan haar langzame herstel na een operatie aan een hersentumor en een familie om haar heen die begripvol meedenkt. Terwijl ik op weg ben naar de artsenkamer, klaar om naar huis te gaan aan het einde van de dag, schiet haar dochter me aan. “Het gaat goed hè! Al vind ik wel dat ze wat anders praat.”

Ik loop nog langs bij mevrouw De Vries. Er valt me niks bijzonders op, het gaat inderdaad heel goed na haar hersenoperatie. Ze is helder, maakt grapjes, beweegt symmetrisch en aan de spraak valt me niks op. Ze benadrukt nogmaals hoe goed ze het vindt gaan en hoe dankbaar ze is dat de verpleging haar in bed heeft geholpen toen het lopen vanmiddag wat minder ging. Dit noteer ik vlug en om kwart over 6 loop ik het ziekenhuis uit. Ik ga de voetbaltraining vanavond halen.

De volgende ochtend. Mevrouw De Vries ligt op de IC, na een uitgebreid herseninfarct, vastgesteld om 9 uur ’s avonds. Ik val stil. Was de opmerking van haar familie een voorbode van het infarct? Heb ik iets gemist? Had ik haar uit bed moeten halen om haar uitgebreider na te kijken? Had ik dan iets kunnen voorkomen? Heeft mijn haast om de voetbaltraining te halen mijn beslissing beïnvloed?

“The secret of the care of the patient is in caring for the patient” is een beroemde quote van dr. Francis Weld Peabody, professor aan de Harvard Medical School. Toch is die compassie soms lastig. Het kan moeilijk zijn begrip op te brengen voor mensen die zichzelf verwaarlozen of een gevoel van walging bij je oproepen. Het is goed om dit te beseffen, want het beïnvloedt je redeneren.

Hetzelfde geldt ook andersom, te veel compassie kan je beoordelingsvermogen ook verstoren. Ik gunde mevrouw De Vries geen herseninfarct en wilde de aanwijzingen daarom misschien ook wel niet zien. Niets menselijks is ons vreemd, maar tegenwoordig gaat er bij mij een belletje af als ik merk dat ik wel erg veel of weinig compassie voor een patiënt heb. Het kleurt namelijk hoe ik kijk en luister, een van de lastigste dingen als jonge dokter. Vraag je altijd af: wat voor patiënt heb ik voor me, waarom doet hij zoals hij doet? En wie ben ik, waarom doe ik de dingen zoals ik ze doe?

Meneer De Jong en mevrouw De Vries zijn uiteraard fictief, doch gebaseerd op werkelijke patiënten.